DE VLIEGHER Gilbert - Cpl - Mat 4064

Compagnie du Génie

 

Cpl Gilbert De Vliegher
Engineers Coy
Stamnummer: 4064

 

"Op 20 juli 1943 kreeg ik een brief van het Belgian Ministry of National Defence in Londen. Op 2 augustus werd ik opgeroepen onder de wapens en moest mij melden in het kamp van Leamington Spa. In 1943 woonde ik al drie jaar in Engeland. Ik was gevlucht in mei 1940, samen met Frans De Rocker, mijn schoonbroer en mijn vriend Roger Soudan. Aangezien mijn jonge leeftijd, vijftien jaar, hoefde ik zelfs niet te vluchten daar de Duitsers jongens van mijn leeftijd niet opeisten om naar Duitsland te gaan werken. Toch was ik er niet gerust in en zat met de gedachte of het niet beter zou zijn dat ik “verdween”?
We woonden toen in Gentbrugge en trok te rade naar het politiekantoor.
Daar hadden ze blijkbaar ook geen pasklaar antwoord. Mijn vader maakte zich zorgen en stelde voor of het toch niet beter zou zijn om te vluchten, “stel dat de Duitsers je oppakken, dan zijn we je kwijt en wat dan”? Ik kon maar niet beslissen. Ik vertelde aan Frans De Rocker, die wel verplicht was te vluchten, dat ik met hem zou afspreken in een café bij het station van Roeselare mocht ik toch de beslissing nemen om mee te gaan. Uiteindelijk ben ik samen met mijn goede vriend Roger vertrokken op donderdag 16 mei 1940. Wij reden met de fiets naar Roeselare waar we Frans De Rocker in het café aan het station aantroffen. Met zes man reden we toen naar Zonnebeke.  Er kwamen alsmaar meer fietsers bij dat we op een zeker ogenblik wel met zo een tweeduizendtal op weg waren naar Rouen. Maar nog vóór Nieuwpoort werden we onder vuur genomen door Duitse stuka’s.  Iedereen vluchtte een andere richting uit zodat we uiteindelijk totaal verspreid waren. Wij brachten de nacht door in een weide en toen het dag werd was er niemand van de anderen nog te bespeuren, we waren weer met ons zessen. We staken de grens over in Hondschoote richting Calais en Boulogne. Aangezien het tempo voor sommigen te laag lag bleven we nog met zijn drieën over,  Frans, Roger en ikzelf. We reden vlot naar Calais en dan verder richting Boulogne. Verder dan Boulogne geraakten we niet. Daar vele fietsers terug kwamen gereden, vroegen we hen wat er scheelde? De Duitsers hebben ons de pas afgesneden! We zijn dan maar teruggekeerd naar Boulogne. Daar konden we gebruik maken van kleine bootjes, maar deze hadden geen bestemming en zonder enige bestemming leek ons deze onderneming te riskant. Dus stond ons besluit vast, we keren terug richting Calais. We hadden geluk! Er kwam een vrachtschip, volgeladen met Engelse soldaten de haven binnen gevaren. Het schip loste de soldaten in Frankrijk en keerde terug naar Engeland met gewonden en krijgsgevangenen. Wij mochten mee, Frans, Roger en ikzelf met het schip naar Engeland, bestemming Dover met zijn machtige krijtrotsen. In de haven van Dover heerste er een drukte, al die marineschepen, het deed mij eraan herinneren dat het oorlog was. Pas de dag nadien mochten we het schip verlaten, alle vluchtelingen werden per trein naar Londen gebracht. Ik vond dit best een spannende bedoening.
In Londen werden we bijeengebracht in een school om er ondervraagd te worden. “Waar kom jij vandaan?”,  “waarom ben je gevlucht?” Dat soort vragen. Ik sprak of verstond geen woord Engels, met Frans kon ik wel overweg, nog een geluk!
Frans, Roger en ikzelf werden opgevangen door de familie Ashard ten noorden van Londen, zij hadden zich opgegeven om drie vluchtelingen onderdak te verlenen. Daar ik in Gent beroepsschool gevolgd had als ijzerdraaier, gaf ik mij in Londen op als metaalbewerker. “I was a metal worker”. 
Maar ik vond werk in de “fourrure”,  de pelsenmakerij.  Ik heb in Londen voor verschillende bazen gewerkt. De eerste was in Great Castle Street, maar toen het atelier na een bombardement in brand vloog, kon ik daar niet verder. Daarna vond ik werk in een bedrijfje in Bond Street. De eigenaars werden bang en verhuisden naar Schotland. Na mijn avonturen in de pelsen, ging ik werken in de afbraak, opkuis van gebombardeerde straten en huizen. Ik heb duizenden en duizenden stenen gekuist die dienden voor hergebruik. Toen ontdekten ze dat ik nog geen achttien was. Onder de achttien mocht je niet in de afbraak werken. Ik ben dan naar school gegaan om de Engelse maten te leren. Na zes weken kon ik weer aan de slag als ijzerdraaier bij een kleine firma in Belsize Park.

Niet voor lang, mijn oproepingsbrief lag in de brievenbus. Op 2 augustus 1943 meldde ik me aan in Walton Hall,  een dorpje vlakbij Leamington Spa in Warwickshire. Er waren drie cafés. Aan de deur van het eerste café hing een bordje: “Sorry, no beer”. Aan het tweede café: “Sorry, no beer”. En aan het derde: “Sorry, no Belgians”. Enkele Belgen hadden er keet geschopt en daardoor waren we er niet langer welkom. We moesten ons vertier maar in de kantine zoeken. Daar was echter weinig te beleven. Onze slaapkamers waren al niet veel beter. Als we de deur niet goed op slot deden, liepen er schapen rond onze bedden. In Walton Hall kreeg ik zes weken basisopleiding. Daarna werden we naar het kuststadje Lowestoft in Suffolk gebracht, bij de rest van het Belgische leger. Daar hebben de Belgen een eigen genieafdeling opgericht.
Ik werd er ingelijfd bij de genie, de “Field Engineers”, zoals we toen zegden.
Mijn schoonbroer Frans was in de infanterie, mijn vriend Roger Soudan bij de transmissietroepen. Bij de Field Engineers heb ik leren knopen maken, vlotten bouwen,  wegen aanleggen. 

Lemmington Spa Opleiding in Walton Hall

Voor onze verdere opleiding moesten we naar Preston. Daar leerden we alles over mijnen en hoe we die onschadelijk konden maken.  Antitankmijnen en antipersoonsmijnen,  het waren smerige wapens die honderden doden maakten, vaak onschuldige burgers. Daar moesten wij een stokje voor steken. En in Preston leerden ze ons de fameuze “Baileybrug” bouwen.

Toen we vernamen dat de geallieerden in Normandië geland waren, was onze ontgoocheling groot!  Het was echt frustrerend, terwijl wij in Engeland maanden lang geoefend hadden om klaar te zijn om te kunnen deelnemen aan D-Day, waren het de Britten, Amerikanen en Canadezen die de eer kregen om aan deze grootscheepse operatie deel te nemen. Maar wat stelde ons klein leger voor, tweeduizend Belgen! Ondertussen bleven we niet bij de pakken zitten. We oefenden gedurende 2 maanden verder, tot we vaststelden dat ze op onze voertuigen een witte ster begonnen te schilderen en het er naar uit zag dat we toch de oversteek zouden maken. De 1e Belgian Brigade zou vertrekken! We noemden ons de Brigade Piron.
We werden samengebracht in de dokken van Tilbury, vlakbij Londen.

Op vrijdag 4 augustus om 9 uur begon de inscheping. Met meer dan tweeduizend man waaronder de Luxemburgers. We vertrokken ’s avonds op de Theems. De oversteek was voor ’s nachts gepland. Het schip wiebelde zachtjes en ondanks de spanning viel ik vrij snel in slaap. Het werd ochtend, het schip wiebelde nog steeds. Ik had geslapen, was niet zeeziek geweest. Prachtig! Ook niemand van de andere soldaten had moeten overgeven. De ontnuchtering kwam echter snel. We lagen nog steeds in de monding van de Theems! We moesten echter wachten op andere schepen om zo in konvooi het kanaal over te steken. Uiteindelijk vertrokken we pas op zondagochtend 6 augustus. Op maandagochtend 7 augustus begon mijn landing in Normandië. De infanterie ging aan land in Courseulles, de genie, we waren een honderdtal, ging samen met alle voertuigen aan land in de kunstmatige haven van Arromanches.

  7 augustus 1944: Kunstmatige haven van Arromanches,  rechts één van de vrachtschepen met manschappen van de Brigade Piron,  rechts vooraan bemerkt men een deel van onze voertuigen.  

Twee maanden eerder hadden de geallieerden al grote kuis gehouden in een deel van Normandië, maar wij wisten dat er nog her en der Duitsers zaten. En dat onze belangrijke opdrachten nog moesten komen: o.a. mijnen onschadelijk maken.
Velen onder ons, allen oorlogsvrijwilligers, hebben dit niet overleefd.
Mijnen? We kregen er snel mee te maken. Om een antitankmijn tot ontploffing te brengen, moet je er al met een stevig gewicht bovenop gaan staan, een tank of een auto. Antipersoonsmijnen daarentegen zijn heel gevoelig en hebben als doel mensen uit te schakelen.  Ik heb gezien wat schade een “S-mine” kan verrichten.
Een “S-mine” is een mijn die omhoog springt als je erop trapt. Op een hoogte van een halve meter tot een meter komt ze tot ontploffing en verspreid ze shrapnels in het rond die zware verwondingen kunnen veroorzaken en zo makkelijk mensen kunnen doden. Als je op een “S-mine” trapt,  moet je blijven staan, was ons tijdens onze opleiding geleerd. Dan ontploft die mijn in de grond,  je kan zowel je voet als je been verliezen,  maar door te blijven staan bescherm je wel de mensen om je heen. (zie getuigenis Harboort-De Queker).  Het overkwam adjudant Harboort, hij stapte uit zijn voertuig en voelde meteen dat hij bovenop een “S-mine” stond.

Adjudant Harboort werd zwaar gewond weggevoerd maar overleed enkele dagen later aan zijn verwondingen,  zo’n voorval raakt je in het diepste van je hart.

We rukten verder op naar Franceville,  Cabourg,  Dives-sur-Mer,  Houlgate richting Deauville en Honfleur.

“Sappers” aan het werk langs de weg richting Cabourg.

Bouwen aan een voorlopige oversteek van de rivier la "Dives"van de rivier la "Dives"
Op de achtergrond: resten van de gesprongen brug.

Na de bevrijding van de “Côte Fleurie” staken wij de Seine over. We moesten de weg naar Le Havre mijnenvrij maken. Gelukkig bleek dit niet meer nodig te zijn, daar er geen mijnen meer te bespeuren waren. De voorvallen met Harboort en De Queker hadden op mij een grote indruk gemaakt. Die mijnen maakten mij bang. Voortdurend moest je uitkijken waar je je voeten zette en tevens om je heen uitkijken, het gevaar loerde van alle kanten. Ik besefte dat ik na vier jaar beetje bij beetje dichter bij huis kwam en wist dat mijn ouders nog leefden dankzij de vele briefjes die mij door het Rode Kruis bezorgd werden. Na Le Havre hebben we drie dagen en twee nachten in het kielzog van de Welsh Guards gereden. De Britten bevrijdden Brussel op zondag 3 september 1944. De volgende dag was het ons beurt om onze hoofdstad in hun sporen binnen te rijden. We trokken Brussel binnen langs de Bergse steenweg, de Halle poort, Naamse poort, het Koningsplein om via de Koningstraat tot bij het graf van de Onbekende Soldaat halt te houden. Overal stonden mensen rijen dik naar ons te wuiven en te roepen. Ik wuifde terug, het deed me wat!



4 september 1944
Foto genomen ter gelegenheid van de bevrijding van Brussel,
“de pioniers”,  zij vervoegden als eersten Groot-Britannië in 1940
v.l.n.r. : Thezia,  Partage,  Loos,  Lefevre en Smekens

Tweede rij, tweede van rechts: De Vliegher Gilbert
Zittend 3e van links: Verhagen Robert, rechts naast hem: De Greyte José
Staand: 2e van rechts: Van Brabant Gaston

De Britten reden door naar Leuven. We bleven in de kazerne van Etterbeek. We kregen een week vrijaf. Ik vroeg of ik 24 uur kon krijgen om even naar huis te gaan. Op vrijdag 8 september reed ik met nog enkele makkers met een legercamion via Ninove en Oudenaarde naar Gent. Ik had voor alle zekerheid mijn geweer mee, geladen en wel, plus nog een band met tweehonderd kogels over mijn schouder. In Gent aangekomen, vertelden mannen van de ‘Witte Brigade’ ons dat er nog Duitsers in de stad aanwezig waren en of ik met mijn tweehonderd kogels geen handje kon toesteken. Duitsers? Daar had ik geen afspraak mee,  ik sprong snel op de camion en we reden verder.  Naar huis, naar de Beekstraat in Gentbrugge. Mijn thuiskomst was een mooi moment. Ik was vier jaar lang niet thuis geweest. Ik gaf mijn moeder chocolade die ik de voorbije weken had gespaard. Ze deelde die meteen uit aan de kinderen van de straat.  Vader was bijzonder trots: zijn zoon, die in Engeland had gezeten en nu met de Brigade Piron vanuit Normandië België was binnengetrokken! Vader was duiven-melker en hij had zijn stamcafé. Daar werd ik opgevoerd als een echte held en moest er mijn verhalen vertellen.

Op zondag 10 september vertrok de Brigade Piron halsoverkop naar Leopoldsburg.
Ik herinner mij Hechtel. Het dorp stond in brand. In Ophoven, in de buurt van Maaseik, hadden we nog een dodelijk incident met een granaat. Twee kinderen hadden een stick granaat gevonden van Duitse makelij. Ze toonden hem aan onze materiaalmeester. Eén van de jongens trok aan het touwtje dat aan die granaat vast zat. 1e Sergeant Alexander Linssens wist dat de granaat ging ontploffen en reageerde koelbloedig. Hij rukte het ding uit de handen van die jongen, stopte het in zijn buiken plooide dubbel. 1e Sergeant Linssens,  een ware held!

Toen reden wij naar Nederland en moesten het kanaal Wessem-Nederweert over. Daar kwam ik voor het eerst echt onder vuur te liggen. Maar zelf heb ik nooit geschoten. Bij ons vertrek in Engeland hadden we allemaal nieuw materiaal gekregen, nieuwe auto’s, uniformen en wapens. Twee keer moest ik voor schietoefeningen naar de tir,  maar twee keer had ik wachtdienst en moest ik niet gaan schieten.  Als we een gebied moesten ontmijnen, dan deden we dat zonder wapens, want die hingen maar in de weg.  Wij lieten ons dan beschermen door de mannen van de infanterie. Aan de andere kant van het kanaal Wessem-Nederweert zaten nog Duitsers. Opeens begonnen die mortieren op ons af te vuren. Uit angst ben ik in het spoor van een tank gaan liggen. Maar we moesten verder en de weg langs het kanaal mijnenvrij maken en dit onder hevig vuurgevecht tussen Britten en Duitsers.
Gekkenwerk was het!
De Engelsen legden een Baileybrug over het kanaal en wij begeleidden de auto’s die er overheen moesten. Toen ik aan een bestuurder van een Engelse patrouillewagen vroeg hoe ver de Duitsers zaten,  antwoordde hij me,  maak je maar geen zorgen,  er is hier in de omtrek geen Duitser meer te bespeuren,  dat stelde me gerust.  Samen met Charles Van Daele uit Oostende moest ik aan die brug de wacht houden. We waren nog maar net ter plaatse of er weer mortieren heen en weer vlogen. Ik dook samen met Charles Van Daele in een bomkrater. “Zij hebben ons iets wijsgemaakt”. “Dat kun je wel zeggen”. Toen alles terug rustig bleek, kropen we uit de bomkrater en namen opnieuw onze posities in bij de brug.
Net op dat ogenblik verschenen er twee Duitsers. “Verdomme, wat doen die hier? Handen omhoog!” Ik richtte mijn stengun op die mannen en stelde vast dat er geen lader op mijn stengun zat!  Die moet er zijn afgevallen toen we in de bomkrater doken. Charles Van Daele,  die was zijn lader gewoon vergeten!  Maar de Duitsers hadden niets opgemerkt, ze waren doodsbang. We hebben ze onder “schot” gehouden en hun messen afgepakt. Ze droegen uniformen van de Duitse luchtmacht en hadden overigens geen andere wapens bij. Waren het SS’ers geweest,  ja dan.  Misschien. Maar deze jongens?
Na een week verlof werden we naar Duinbergen gestuurd om er het strand te ontmijnen.
Na Duinbergen volgde Bergen op Zoom.

Januari 45: op het strand van Duinbergen ‘Party panel’: het dragen van een Bailey brug panel was een hele klus

In Bergen op Zoom moesten we een veld met “teller mines” onschadelijk maken. Antitankmijnen. Eigenlijk was het een vrij eenvoudige klus: je draaide de kop eraf, haalde er de ontsteker uit en klaar was Kees. Maar omdat er veel van die “Tellermijnen” voorzien waren van boobytraps, moesten wij ze eerst met een lang touw uit de grond trekken. Jacques Arnoudt en ikzelf hadden een“teller mine” gevonden waar iets vreemds mee was. Er lag een plankje op.
Ik wist niet waar dat plankje voor diende. Eerlijk gezegd, ik vond dit maar een vreemd geval. Ik vertrouwde het zaakje niet. “Jacques, blijf van die mijn af”.
Ik ga eerst informeren! Wat er precies is gebeurd, weet ik niet. Ik draaide mij om en de mijn is ontploft. Ze was geboobytrapt. Jacques Arnoudt werd hierbij gedood. De lijkschouwing van Soldaat Arnoudt vermeldt: verminkingen aan nek, gezicht, een ingedrukte borstkas en de linker arm afgerukt.


Bergen op Zoom,  begin april 1945
1e sectie tijdens een rustpauze, De Vliegher Gilbert rechts vooraan

 

Het stoffelijke overschot van Jacques Arnoudt werd op 10 april 1945 van Bergen op Zoom naar Oostende overgebracht en begraven op het kerkhof in de Stuiversstraat.  De dood van Arnoudt was de druppel die de emmer deed overlopen. De compagnie genie zou geen enkele mijn meer uit de grond halen en deze taak overlaten aan de Duitse gevangenen. Dat voorval had me veel verdriet gedaan en ik moest steeds bij mezelf zeggen : het is oorlog,  zulke dingen gebeuren nu eenmaal.  Maar kompanen verliezen, voor mij is het nooit routine geworden. Ik heb altijd het kenteken van Jacques Arnoudt bij mij gehouden. Als een soort relikwie, een aandenken. Tien jaar geleden,  tijdens een bijeenkomst van de genie, heb ik dat kenteken aan Jacques’ zuster gegeven. Zijn kenteken. Ons kenteken.

 

 

 

   
   

Op 1 april zijn we gestart met de ontmijningswerken. Velden vol, volgens Gilbert De Vliegher. Het 2e peloton stond onder bevel van Olt. Willy Deffense. Tijdens hun eerste dag werden er ongeveer 190 potmijnen en tellermijnen model 42 bovengehaald. Deze werden allemaal verzameld op één welbepaalde plaats. De volgende dag ontmijnde het 2e peloton verder. Het resultaat was weerom indrukwekkend, in totaal werden er die dag ongeveer 250 potmijnen en tellermijnen model 42 bovengehaald. Op 3 april werd het werk verder gezet door drie secties met 300 stuks verdeeld over potmijnen en tellermijnen model 42. Een groot deel van de boven-gehaalde mijnen werden vernietigd. Een verkenning werd uitgevoerd naar twee opslagplaatsen voor mijnen. Bij de eerste werden een 90-tal Franse lichte antitankmijnen gevonden en bij de tweede ontdekten zij nog een 25-tal mijnen die nog geladen waren.
Dit was één van onze belangrijkste opdrachten tijdens de tweede Hollandse veldtocht. Het was een niet te onderschatten klus die veel energie en concentratie vergde.

Sergeant Gilbert de Vliegher (°1924) vertrok op 14 november 1945 met onbepaald verlof.  Hij kreeg de Herinneringsmedaille 1940/45 met twee gekruiste bronzen sabels,  de 1939-1940 Star,  de France-Germany Star,
                de Defence Medal en de War Medal 1939-1945,  het Militair Ereteken 2de klasse,  de Medaille van de Militaire Strijder van de Oorlog 1940-1945 en de Medaille de la France Libérée.

 

Bron : ‘België bevrijd’
Bevrijdingsverhalen geschreven door Dirk Musschoot.

Foto’s en lay-out door John Verhagen, Didier Dufrane en Kris Michiels.

Kopiëren van fotomateriaal of tekst is verboden zonder toelating van de webmaster.